Bij het inchecken in Villa Sabandari, ons kleinschalig hotel in Ubud (Bali), vraag ik de gasten om hun paspoort, maak een kopie en geef die, met Rp10.000/persoon, aan Dewa of Budi om de registratie te gaan doen op het politiekantoor. Vaak verwonder ik me dan over de geboortedatum van de gast. Bij de kennismaking heb ik al gauw de neiging, onbewust weliswaar, om mijn gesprekspartner in te delen in een bepaalde categorie en wat ik zeg, en hoe ik het zeg aan te passen aan die categorie.
Hoe zien die categorieën eruit?
1. Baby’s: ik heb de sterke neiging om rare geluidjes te maken, gekke bekken te trekken en in dikke wangetjes te knijpen. De tijdsgeest heeft me verplicht hier verandering in te brengen. Ik probeer me nu te beperken tot een occasioneel raar geluidje en wat babyachtig gebrabbel. Dit alles vanop een veilige afstand. Je kan tegenwoordig niet voorzichtig genoeg zijn. Voor je het weet wordt je computer in beslag genomen op zoek naar niet koosjer fotomateriaal. Conclusie: Het is jammer dat een klein percentage perverten er in slaagt om het natuurlijk gedrag van de meerderheid te wijzigen.
2. Kinderen tot een jaar of tien: kunnen vaak leuk uit de hoek komen en verrassende uitspraken doen. Vroeger kon je dan leuke gesprekken voeren met kinderen in die leeftijdsgroep, en hen confronteren met inzichten die voor hen nieuw waren. Je kon die breintjes dan zien werken en soms kreeg je een blik van ‘Meentie dat nou, of istie me voor de gek aan het houden!?’. Challenging. Na Dutroux echter out of the question. Zelfde conclusie als bij punt 1.
3. Tieners en adolescenten: Hier een duidelijk onderscheid tussen jongens en meisjes. Jongens: leuk om de confrontatie te zoeken tussen de vaak idealistische denkbeelden van de jeugd, en de wat behoudsgezindere, conservatievere, wellicht meer realistische kijk op de wereld van iemand die de leeftijd heeft van hun opa. Meisjes: veel moeilijker. Zien er vandaag de dag door kleding, make-up en gedrag vaak vijf of meer jaar ouder uit dan hun werkelijke leeftijd. Ik houd me liever wat meer op de vlakte. Ik ben Nabokov niet.
4. Twintigers en dertigers: schat ik vaak 10 jaar ouder in dan ze zijn. In mijn perceptie wel een stuk jonger dan ik. Geen beleefdheidsvorm nodig.
5. Veertigers, vijftigers en zestigers tot ong. 65: lijken me vaak ‘ongeveer mijn leeftijd’. Veertigers en zestigers weten dan ook vaak bij God niet waarover ik het heb. Dat leidt soms tot gênante situaties.
6. 65 – 75: de ‘wat oudere’ mensen. Zoals ooms en tantes ‘wat ouder’ kunnen zijn. Ik gebruik wel de beleefdheidsvorm en pas mijn gespreksonderwerpen aan.
7. 75+: Oudere mensen: ik pas mijn gespreksonderwerpen nog meer aan en let erop dat mijn gesprekspartner me in de eerste plaats hoort, en indien dat het geval is, ook begrijpt.
In zijn algemeenheid probeer ik onderwerpen als godsdienst, normen en waarden, geld en politiek te vermijden. Niet enkel is het moeilijk om de leeftijd van een gast in te schatten, het is ook quasi onmogelijk om een idee te hebben van de visie van die gast op een aantal van die ‘te mijden’ onderwerpen. Onze gasten komen immers uit heel veel verschillende landen en culturen. Je wat op de vlakte houden is alweer de beste strategie.
De normen en waarden zijn sowieso bij de jongere generatie sterk veranderd. Ook bij bv. Belgen of Nederlanders die ik qua cultuur en opvoeding toch zou moeten begrijpen.
Dat klinkt wel weer erg ouderwets. Zo van “… in onze tijd was het toch beter”. Maar dat zeg ik niet. Het was anders.
De generatie van mijn grootvader regelde de verkoop van een koe bij ‘handjeklap’ Voor mijn ouders en voor mijn generatie moest er toch wel wat op papier staan maar was een contract dan ook heilig en bindend. Bij de huidige generatie zie ik een andere mentaliteit. Er mag dan al een contract zijn en er mag dan op een bepaald moment consensus tussen partijen geweest zijn, als vandaag de situatie gewijzigd is en één van de partijen zich aan zijn verplichtingen kan onttrekken zal dat zonder scrupules ook gebeuren indien dat voordeel oplevert. Men redeneert dan “Waarschijnlijk zal het teveel kosten voor de ander om via gerechtelijke weg zijn gelijk te halen dus verticaal klasseren dat contract.” Men schaamt zich daar ook niet voor. Onbegrijpelijk voor mijn generatie, volstrekt normaal nu.
Voor mijn gevoel was het bijvoorbeeld positief wanneer een sollicitant niet veel vorige werkgevers had en bij elk van die werkgevers een lange tijd had gewerkt. Je was trouw aan je bedrijf. Dat hoorde zo. Vandaag is dat wel even anders. Als je wat in je marge hebt en je wil meer gaan verdienen, dan moet je vooral niet trouw zijn aan je werkgever. Dat wordt door die werkgever gebruikt om je minder te betalen dan een collega, uit wiens C.V blijkt dat zij/hij er niet voor terugschrikt om te ‘jobhoppen’. Een werkgever zal proberen een jobhopper aan zich te binden via een hoger loon en dat gaat dan maar ten koste van het loon van diegenen die oude adagium ‘Trouw aan het Bedrijf ‘ huldigen. Je moet hard zijn, meedogenloos. Trouw is voor mietjes. Zo iets.
Vroeger veegde iedereen zijn stoep en was de hele straat schoon. Nu denkt A. “Mijn buurman B. moet mijn stoep maar vegen als hij dat zo belangrijk vindt. Ik heb een drukke baan en hij is gepensioneerd. Trouwens ik heb er geen last van, ik ben toch bijna nooit thuis en er is bovendien geen wet die mij verplicht dat te doen dus f*ck off.”
De sociale cohesie en controle zijn weg, geen wij- maar een ik-gevoel, vaak de schaamte voorbij.
Vroeger was het anders; meer zeg ik niet.