De Balinezen beschouwen zichzelf als een gezegend volk, een uitverkoren volk. Religie is dan ook alomtegenwoordig op Bali. Tot in huis toe. Elk huis, elk resort en zelfs de boutique hotels op Bali hebben een tempeltje Bij de toegangspoort, de slaapkamers, de keuken, de waterpomp, de paadjes door de tuin, bij het zwembad,…
Het Balinees geloof in de krachten van de onzichtbare wereld schrijft voor dat de offertjes worden gemaakt in een geest van dankbaarheid en liefdevolle aandacht voor het detail. Wij, ketters die we zijn, kopen een voorraad van die offertjes, ook wel ‘canang sari’ genoemd, eenmaal per week bij een ambachtelijk producentje.
Made legt die offertjes niet zomaar achteloos ergens neer. O nee! Ze knielt eerst in stilte neer en ademt een tijdje rustig, in voorbereiding op het gebed. Vervolgens wast ze gezicht en handen in de rook van de wierookstokjes (dupa) die ze bij zich draagt. Dan bidt ze met lege handen een mantra, palmen naar boven. Daarna volgen sierlijke bewegingen (mudra) met een bloemblaadje tussen wijs- en middenvinger en daarna met bloemblaadjes in verschillende kleuren, om te bidden tot de drie gedaanten van God: Schepper, Behoeder en Vernietiger. Brahma, Vishnu en Shiva.
De parasolletjes die traditiegetrouw ons huistempeltje flankeren, waren volledig versleten en zaten vol met mieren. Wat ik aan den lijve mocht ondervinden trouwens. Nog nooit zo snel bij een kraan geweest. Tijd voor nieuwe exemplaren dus, door Esther en Made gekocht en op de brommer naar huis gebracht.
Omdat wij buitenlanders zijn, moesten we de kleuren wit en geel (goud) gebruiken. Vraag me niet waarom. Alles heeft hier op Bali wel een diepere en vaak moeilijk te doorgronden betekenis. Fel oranje en fluorescent wit werd het. Met veel franjetjes en lintjes en kitscherige frutseltjes. Dat is wat Made mooi vond. Esther iets minder maar Made spreekt, vanzelfsprekend, beter Bahasa Indonesia.
Bij nader inzien zijn het toch wel weer leuke accenten in de zee van groen die ons omringt.