Ik schreef al eerder over het Odalanfeest (de verjaardag) van de tempel bij ons in de straat.
Made, onze pembantu (huishoudster) wou ook graag haar offer gaan brengen in de tempel. Het is tenslotte vlakbij haar werkplek en ik vermoed dat het voor Balinezen dan zo hoort. Op de foto hiernaast ziet u Made uiterst rechts.
Saar drong erop aan dat we ook zouden meegaan als teken van onze wil tot integratie in de lokale gemeenschap. Ze had al met Made afgesproken dat ze wat traditionele kledij kon lenen van haar moeder. Na de omkleedsessie, geregisseerd door Made, zag Saar er bijna authentiek Balinees uit. In mijn ogen dan.
Ikzelf draag ’s avonds, na het douchen, ook al een tijdje een sarong. Lekker fris en makkelijk en ik ben daar al aardig aan gewend. De eerste dagen is het natuurlijk een beetje raar. Je loopt als westerse man niet zonder een lichte gêne rond in een rok natuurlijk. Wanneer je geen Schot bent tenminste. Na een tijdje wordt het echter de normaalste zaak van de wereld. Dat alles in de beslotenheid van je eigen huis wel te verstaan.
Die gêne komt bliksemsnel terug bij het idee dat je, zo uitgedost, onder de mensen zal moeten komen. Het is natuurlijk een geruststelling dat die mensen allemaal een rokje aan hebben, maar toch.
En het stopte niet bij dat rokje, dat zou te gemakkelijk geweest zijn. Neen, ik moest over de eerste sarong nog een tweede, wat kortere versie. Die moest dan vastgemaakt worden met een soort sjaal en als klap op de vuurpijl moest ik een Balinees hoofddeksel op.
Ter verduidelijking: mijn sarong is in beige en roodbruine tinten, de tweede sarong (door Made meegebracht) was pistachegroen, de sjaal was felroze en het petje lilakleurig. En zo moet je dan de straat op! Modebewust ben ik niet echt. Of trap ik nu een open deur in ? Vermoedelijk wel, maar dat geeft niks. Ik wil niet beweren dat ik ‘s morgens erg veel tijd besteed aan het assorteren van mijn kledij. Maar zelfs ik besef dat het kleurenpalet van mijn outfit van weinig goede smaak getuigde.
Het was gelukkig al donker toen Made, haar vriend, Saar en ik op weg gingen naar de tempel.
Made met een gevlochten mand vol offertjes op het hoofd.
Bij de ingang van de tempel besprenkelde ze ons met water. Het bracht me een halve eeuw terug in de tijd, naar het wijwatervat dat vroeger aan de ingang van de (katholieke) kerken stond. Je hoorde je met het gezegende water te bekruisen vooraleer je de kerk inging.
Een compleet gamelanorkest zat duchtig van katoen te geven terwijl een priester, door een microfoon op een wel heel speciale manier een voorbede deed. ‘Speciaal’ voor mij dan. Even speciaal als het ‘Urbi et Orbi’ van de paus in Balinese oren zal klinken denk ik.
De offergaven werden tijdens een gebed gezegend en werden dan, tot mijn verbazing, gewoon terug mee naar huis genomen.
We zijn weeral een ervaring rijker.