Op zondag gaat Willy naar de kerk. De dienst begint om 10 uur maar ze vertrekt gewoonlijk pas een paar minuten voor tien. Je kan de kerkgangers immers horen zingen tot bij ons thuis. Ver kan die kerk dan ook niet zijn.
Ik ging dan maar even naar de vorderingen kijken op de werf.
Villa Sabandari is een klein hotel Ubud heeft er zo heel wat. Het voordeel is wel de ligging in de rijstvelden vlakbij het centrum van Ubud.
Aan de overkant van de sawah, bij de familietempel, zag ik Cokorda Gde Oka, de pater familias. Hij hield een oogje in het zeil bij de verfraaiingswerken van zijn tempel. Zoals kan afgeleid worden uit zijn naam is het een man van adel. We hadden eerder al een praatje gemaakt dus ik ging hem even een goeiedag zeggen, ik had toch mijn wandelstok bij en het is maar een klein eindje. Het was wat bewolkt en niet echt warm dus ik dacht bij mezelf ‘… waarom maak ik geen wandelingetje door de rijstvelden tot de pijn opkomt, dan maak ik rechtsomkeer en heb ik toch wat beweging gehad.’
De rijstvelden liggen er nu mooi bij. Op sommige plaatsen pas omgeploegd en volgelopen met water. Door de iets hoger gelegen grasrandjes eromheen net reuzengrote spiegels die de hemel weerkaatsen. Op andere plaatsen is de jonge rijst net geplant en hebben de sawah’s allerlei nuances van groen, afhankelijk van de hoek waaronder je kijkt en de tijd die verstreken is sinds het planten. Het water klatert door de bevloeiingskanaaltjes. Verder alleen het zingen van de vogels en af en toe het gekletter van een windmolen die als vogelverschrikker dienst doet. Op sommige velden wordt zelfs nog geploegd. Dat gebeurt door loonwerkers met een gemotoriseerde handploeg, tot aan hun dijen in de modder. De eigenaar van het veld zit vaak op een afstandje toe te kijken. Ik nam dus de tijd voor een praatje hier en een selamat pagi (goeiemorgen) daar.Na een kwartier op m’n gemakje wandelen realiseerde ik me dat ik geen pijn voelde. Dan maar verder lopen tot een volgend veld en daarna tot gindse palmboom. Het kwartier werd een halfuur, en dan een uur en nog was die pijn er niet. Mijn lijfspreuk indachtig (‘Alles wat te mooi is om waar te zijn is niet waar’), besloot ik de sawah over te steken en via een alternatieve route terug te keren. Na enig zoeken vond ik een bruggetje over de rivier. Aan de overkant leidde een stijl weggetje, hier en daar voorzien van ruw uitgehakte treden, naar boven. Daar opnieuw rijstvelden met zicht op huizen in lintbebouwing.
Een oude man met kokosnoten aan een stok op de schouder vertelde me welke kant ik uit moest om bij de jalan besar (grote weg) te komen. Kinderen die aan het vliegeren waren op het veld, gingen voor die rare witte man op de loop.
Ik kwam uiteindelijk uit op Jalan Andong, een aaneenschakeling van winkeltjes met houtsnijwerk, namaakzilver, schilderijtjes, stenen beelden en dergelijke.
De rijstvelden liggen er nu mooi bij. Op sommige plaatsen pas omgeploegd en volgelopen met water. Door de iets hoger gelegen grasrandjes eromheen net reuzengrote spiegels die de hemel weerkaatsen. Op andere plaatsen is de jonge rijst net geplant en hebben de sawah’s allerlei nuances van groen, afhankelijk van de hoek waaronder je kijkt en de tijd die verstreken is sinds het planten. Het water klatert door de bevloeiingskanaaltjes. Verder alleen het zingen van de vogels en af en toe het gekletter van een windmolen die als vogelverschrikker dienst doet. Op sommige velden wordt zelfs nog geploegd. Dat gebeurt door loonwerkers met een gemotoriseerde handploeg, tot aan hun dijen in de modder. De eigenaar van het veld zit vaak op een afstandje toe te kijken. Ik nam dus de tijd voor een praatje hier en een selamat pagi (goeiemorgen) daar.Na een kwartier op m’n gemakje wandelen realiseerde ik me dat ik geen pijn voelde. Dan maar verder lopen tot een volgend veld en daarna tot gindse palmboom. Het kwartier werd een halfuur, en dan een uur en nog was die pijn er niet. Mijn lijfspreuk indachtig (‘Alles wat te mooi is om waar te zijn is niet waar’), besloot ik de sawah over te steken en via een alternatieve route terug te keren. Na enig zoeken vond ik een bruggetje over de rivier. Aan de overkant leidde een stijl weggetje, hier en daar voorzien van ruw uitgehakte treden, naar boven. Daar opnieuw rijstvelden met zicht op huizen in lintbebouwing.
Een oude man met kokosnoten aan een stok op de schouder vertelde me welke kant ik uit moest om bij de jalan besar (grote weg) te komen. Kinderen die aan het vliegeren waren op het veld, gingen voor die rare witte man op de loop.
Ik kwam uiteindelijk uit op Jalan Andong, een aaneenschakeling van winkeltjes met houtsnijwerk, namaakzilver, schilderijtjes, stenen beelden en dergelijke.
Iedereen prees zijn waar natuurlijk aan en met zachte dwang probeerden ze de vreemdeling de winkel in te praten. Met ‘Lupa dompet’ (portefeuille vergeten) maakte ik aan die pogingen abrupt een einde. Tweeëneenhalf uur later was ik terug thuis wat moe, maar zonder een centje pijn in de rug. Ik kon het nauwelijks geloven. Bij de deur kwam Nyoman naar me toe. Willy was om twaalf uur uit de kerk gekomen en had me niet thuis getroffen. Ze had geprobeerd me te bellen maar ik was mijn telefoon vergeten mee te nemen. Paniek in de rangen: oom was verdwenen! Ze stuurde Dewa erop uit om te gaan informeren of iemand me gezien had. Cokarda Gde Oka zei dat ik naar het noorden was gegaan. Willy en Dewa zetten de achtervolging in. Oom lag vast ergens in een ravijn of was weer door zijn benen gezakt en kon niet meer opstaan. Mensen op het land bevestigden dat een mannetje met een stok naar utara (noord) was gewandeld, maar dat was al een tijd geleden. Willy, die mijn sandalen al ettelijke malen heeft schoongemaakt vond het patroon van mijn zolen in de modderige paadjes tussen de rijstvelden en spoorde Dewa aan tot looppas.
Thuis aangekomen zag ik 5 gemiste oproepen van Willy en een SMS van Dewa.
Ik heb naar aanleiding van dit avontuur de volgende dwingende instructies gekregen:
– nooit meer gaan wandelen zonder mijn GSM;
– altijd mijn hoed opzetten;
– me insmeren voor ik de deur uit ga;
– bij voorkeur niet alleen gaan want stel dat er wat gebeurt;
– drinken meenemen.
Ik was zo opgetogen dat van een siësta niets in huis kwam.
Saar bleef er nuchter onder en raadde me aan te wachten met victorie kraaien tot de volgende dag. ‘Dan kom je vast je bed niet meer uit’, zei ze.
U zal denken: ‘Een paar uurtjes wandelen en hij is zo blij als een kind. Die kan je ook blij maken met een dooie mus!’
Wanneer je na jaren weer pijnvrij kan wandelen zonder de hulp van pijnstillers dan is 2 en een half uur wandelen geen dooie mus.
Dan is dat een grote gebraden kerstkalkoen, inclusief groentenkrans en zelfgemaakte kroketjes. Neem dat maar van mij aan!