Jean-Marie, een achterneef van Saar, belde op uit Jakarta. Hij zou de volgende dag aankomen op Bali samen met oom P.
Ik schrijf niet ‘P.’ om de anonimiteit van die oom te beschermen. Hij werd me voorgesteld als dusdanig: spreek uit [pé] dus.
Afhalen van de luchthaven was niet nodig, ze namen wel een taxi tot in Ubud.
Van oom P. had ik nog nooit gehoord. Het feit dat Jean-Marie hem ‘oom’ noemde was geen enkele garantie op welke familieband dan ook.
Zoals ik al eerder schreef vervangen de aansprekingen ‘oom’ en ‘tante’ in Indonesië gemakkelijk ‘mijnheer’ en ‘mevrouw’.
Het klinkt wat minder afstandelijk vermoed ik.
Bij aankomst in Villa Sabandari bleek ‘P.’ te staan voor Petrus en was de achternaam Sabandar.
Oom P. was een zoon van Saar’s oom, Otto Nang. Hij was met andere woorden een volle neef en geen oom.
Voor Saar dan.
Hij was geboren in Allang maar werkte nu in Sorong, Irian-Jaya.
Op zijn linkerhand een duidelijk zelf aangebrachte tatoeage met de tekst ‘ETUS’, de letters een beetje schots en scheef.
De Ambonezen hebben namelijk iets met voornamen.
Oom P. heet dus eigenlijk Petrus maar niemand noemt hem zo.
Behalve dan waarschijnlijk zijn moeder. Toen hij nog klein was en ze boos was op hem.
Dan gebruiken ze graag de volledige doopnaam, met de tweede naam er bij als het even kan.
En uitgesproken met een een lange uithaal.
’Pettroes Johanniiiiiiisssss!’
Bijvoorbeeld.
In het dagelijks leven wordt die doopnaam niet gebruikt maar afgekort of vervormd tot iets anders. In het geval van de volle neef dus ‘Etus’ of ‘Pé’.
Zo wordt Stefanus: Fanny, Louis: Ois, Javeth: Apeth, Estherlina: Etè, Juliana: Oelie enz.
En dan heb ik het nog niet over Eva die Poppy werd genoemd omdat ze als baby op een pop leek, Saartje Naomi die Amma wordt genoemd naar haar peetmoeder en al helemaal niet over Engelien die zich Nancy laat noemen naar Nancy Sinatra omdat ze een fan is van vader Frank.
Achternamen zijn ook veelzeggend. Je kan er vaak uit opmaken van welk eiland of dorp de drager afkomstig is, met wie hij volgens de adat (gewoonterecht) wel en niet mag trouwen en hoeveel bruidsschat je dient te betalen.
Oom P. opperde dat kinderen die werden geboren aan boord van een schip op weg naar Nederland, soms werden genoemd naar dat schip.
Zo was er een ‘Albatros’ op Allang zei hij.
Ik grapte ‘Albatros Sipahelut zeker?’ Omdat naast Sabandar, Huwae en Sijaranamual dit één van de weinige Ambonese achternamen is die ik ken.
Bleek het nog te kloppen ook!
Etus keek me een beetje ongelovig aan. Zo : ‘Hoe weet hij dat nou weer!?’
‘Rare jongens die Belgen…’ zag je hem denken.